Het is van groot belang om de tekst uit een Cursus in Wonderen, hoofdstuk 28 paragraaf 1 (scroll naar beneden) te lezen en te voelen, tot je door laten dringen. Met name alinea 15. Je kunt er lang mee wachten jezelf als onschuldig te zien, maar uiteindelijk is het zo'n grote bevrijding dat je niet begrijpt waarom je zo lang hebt gewacht! Ga het ervaren!

Angst?

‘De meesten van ons worden, naarmate we ouder worden bang; we zijn bang om te leven, bang om een ​​baan te verliezen, bang voor traditie, bang voor wat de buren, of wat de vrouw of man zou zeggen, bang voor de dood. De meesten van ons hebben angst in een of andere vorm; en waar angst is, is geen intelligentie.” ~ Krishnamurti

Waar angst is, is geen ruimte voor liefde. De enige intelligentie die er toe doet is goddelijke intelligentie. Angst blokkeert mijn bewustzijn van die intelligentie. Goddelijke intelligentie is een geweldig, ingebouwd GPS-systeem dat altijd ‘aan’ staat en toch zelden wordt geraadpleegd, en nooit als ik bang ben. Als ik bang ben, heb ik nog steeds het belachelijke verlangen om de maker van die angst te vragen een uitweg te vinden... gebeurt nooit. Angst leidt tot meer angst.

Liefs, Diederik

 

 

OUR DEEPEST FEAR 

Our deepest fear is not that we are inadequate.
Our deepest fear is that we are powerful beyond measure.
It is our light, not our darkness
That most frightens us.

We ask ourselves
Who am I to be brilliant, gorgeous, talented, fabulous?
Actually, who are you not to be?
You are a child of God.

Your playing small
Does not serve the world.
There’s nothing enlightened about shrinking
So that other people won’t feel insecure around you.

We are all meant to shine,
As children do.
We were born to make manifest
The glory of God that is within us.

It’s not just in some of us;
It’s in everyone.

And as we let our own light shine,
We unconsciously give other people permission to do the same.
As we’re liberated from our own fear,
Our presence automatically liberates others

 

Marianne Williamson

 

Dit gedicht wordt vaak toegeschreven aan Nelson Mandela, omdat het voor hem een leidraad was in zijn leven.

 

 

HET ONGEDAAN MAKEN VAN ANGST

28 I. Het nu-geheugen

I. Het nu-geheugen
1. Het wonder doet niets. Al wat het doet is: het maakt ongedaan. En zo ruimt het de belemmeringen op ten opzichte van wat werd gedaan. Het voegt niets toe, maar neemt alleen weg. En wat het wegneemt is allang verdwenen, maar doordat het in herinnering is gehouden lijkt het directe gevolgen te hebben. Deze wereld was lang geleden al voorbij. De gedachten die haar hebben gemaakt, zijn niet meer in de denkgeest die ze gedacht heeft en een tijdje liefhad. Het wonder laat slechts zien dat het verleden voorbij is, en wat werkelijk voorbij is heeft geen gevolgen meer. Het zich herinneren van een oorzaak kan alleen maar illusies van haar aanwezigheid voortbrengen, geen gevolgen.

2. Al de gevolgen van schuld zijn hier niet langer aanwezig. Want schuld is voorbij. En met haar voorbijgaan verdwenen ook haar consequenties, achtergelaten zonder oorzaak. Waarom zou jij je er in de herinnering aan vastklampen, als jij haar gevolgen niet verlangde? Herinneren is even selectief als waarnemen, waarvan het de verleden tijd is. Het is de waarneming van het verleden alsof het nu plaatsvond, en hier nog altijd te zien was. Herinneren, net als waarnemen, is een vaardigheid die jij hebt bedacht om de plaats in te nemen van wat God bij jouw schepping ten geschenke gaf. En net als alle dingen die jij hebt gemaakt, kan het worden gebruikt om een ander doel te dienen, en middel voor iets anders te zijn. Het kan worden aangewend om te genezen en niet om te kwetsen, als jij dat zou wensen.

3. Niets wat gebruikt wordt voor genezing behelst een inspanning om ook maar iets te doen. Het is de erkenning dat je geen behoeften hebt die erop duiden dat er iets dient te worden gedaan. Het is een niet-selectieve herinnering, die niet wordt gebruikt om de waarheid te belemmeren. Alle dingen die de Heilige Geest kan aanwenden om te genezen, zijn Hem gegeven, zonder de inhoud en het doel waarvoor ze werden gemaakt. Het zijn slechts vaardigheden zonder toepassing. Ze wachten tot ze worden gebruikt. Ze zijn aan niets toegewijd en beogen niets.

4. De Heilige Geest kan wel degelijk gebruikmaken van de herinnering, want God Zelf is daarin aanwezig. Maar dit is geen herinnering aan voorbije gebeurtenissen, maar alleen van een huidige toestand. Jij bent al zo lang gewend te geloven dat het geheugen alleen bevat wat voorbij is, dat het voor jou moeilijk is in te zien dat het een vaardigheid is die in staat is nu te herinneren. De beperkingen die de wereld het herinneren oplegt zijn even enorm als degene die jij je door de wereld laat opleggen. Er is geen herinneringsschakel met het verleden. Als jij graag hebt dat die er is, dan is ze er ook. Maar alleen jouw verlangen bracht die schakel tot stand, en alleen jij hebt die aan een deel van de tijd gebonden waarin schuld nog lijkt voort te leven.

5. Het gebruik dat de Heilige Geest van het geheugen maakt, staat volkomen los van de tijd. Hij probeert het niet aan te wenden als middel om het verleden te behouden, maar eerder als een manier om dat los te laten. Het geheugen houdt de boodschap vast die het ontvangt, en doet wat het wordt opgedragen. Het schrijft de boodschap niet, en bepaalt ook niet waartoe die dient. Net als het lichaam heeft het op zichzelf geen doel. En als het lijkt te dienen om een oeroude haat te koesteren, en het jou de beelden bezorgt van de onrechtvaardigheden en kwetsuren die jij bewaarde, dan wenste jij dat dit zijn boodschap was, en dat is ze dan ook. Toevertrouwd aan zijn spelonken, ligt daar de geschiedenis van heel het verleden van het lichaam verborgen. Al de vreemde associaties, gemaakt om het verleden levend, en het heden dood te houden, zijn erin opgeslagen en wachten op jouw bevel om naar jou toegebracht en herleefd te worden. En zo lijken hun gevolgen te zijn toegenomen door toedoen van de tijd, die hun oorzaak heeft weggenomen.

6. Toch is de tijd alleen maar een nieuwe fase van iets wat niets doet. Hij werkt hand in hand met alle andere attributen waarmee jij de waarheid over jezelf verborgen probeert te houden. De tijd kan wegnemen noch teruggeven. En toch maak jij er een vreemd gebruik van, alsof het verleden het heden had veroorzaakt, dat dan slechts een gevolg is waarin geen verandering kan plaatsvinden, omdat de oorzaak ervan is verdwenen. Verandering moet echter een blijvende oorzaak hebben, anders is ze niet duurzaam. Er kan geen verandering worden gebracht in het heden als zijn oorzaak voorbij is. Zoals jij gebruikmaakt van het geheugen, wordt alleen het verleden daarin vastgehouden, en zodoende is het een manier om het verleden uit te spelen tegen het nu.

7. Onthoud niets van wat jij jezelf hebt geleerd, want je werd slecht onderwezen. En wie zou een onzinnige les in zijn denkgeest willen vasthouden, wanneer hij een betere kan leren en bewaren? Wanneer oeroude herinneringen van haat verschijnen, onthoud dan dat hun oorzaak is verdwenen. En dus kun je niet begrijpen waartoe ze dienen. Laat niet de oorzaak die je er nu aan wilt toekennen datgene zijn wat hen maakte tot wat ze waren, of wat ze leken te zijn. Wees blij dat die verdwenen is, want juist hiervan wil jij kwijtschelding. En zie in plaats daarvan de nieuwe gevolgen van een oorzaak die nu wordt aanvaard, en hier consequenties heeft. Hun lieflijkheid zal jou verrassen. De aloude nieuwe ideeën die ze brengen, zullen de blijde gevolgen zijn van een Oorzaak, zo aloud dat Ze de tijdsspanne van de herinnering die jouw waarneming ziet, verre te buiten gaat.

8. Dit is de Oorzaak die de Heilige Geest voor jou onthouden heeft, wanneer jij Die vergeet. Ze is niet voorbij, omdat Hij niet toelaat dat Ze onherinnerd blijft. Ze is nooit veranderd, want er is nooit een tijd geweest dat Hij Ze niet veilig in jouw denkgeest heeft bewaard. Haar gevolgen zullen inderdaad nieuw lijken, omdat je dacht dat jij je hun Oorzaak niet herinnerde. Toch was Ze nooit uit je denkgeest weg, want het was niet je Vaders Wil dat Hij door Zijn Zoon niet werd herinnerd.

9. Wat jij je herinnert is er nooit geweest. Het kwam voort uit het oorzaakloze, dat jij met oorzaak hebt verward. Er valt alleen maar om te lachen, wanneer je ontdekt dat jij je consequenties zonder oorzaak hebt herinnerd, die nooit gevolgen konden zijn. Het wonder brengt jou een Oorzaak in herinnering die voor eeuwig tegenwoordig is, volstrekt onaangetast door de tijd of enige verstoring. En die nooit is afgeweken van wat Ze is. En jij bent Haar Gevolg, even onveranderlijk en even volmaakt als Zijzelf. De herinnering van Haar ligt niet in het verleden, en wacht evenmin op de toekomst. Ze wordt niet in wonderen geopenbaard. Die herinneren jou er slechts aan dat Ze niet verdwenen is. Wanneer jij Haar vergeving schenkt voor jouw zonden, zal Zij niet langer worden ontkend.

10. Jij die geprobeerd hebt een oordeel te vellen over je eigen Schepper, kunt niet begrijpen dat Hij niet Degene is die een oordeel heeft geveld over Zijn Zoon. Jij wilde Hem Zijn Gevolgen ontzeggen, maar nooit werden Ze ontzegd. Er is nooit een tijd geweest waarin Zijn Zoon kon worden veroordeeld voor iets wat zonder oorzaak was en tegen Zijn Wil. Waar jouw herinnering van getuigt, is niets anders dan de angst voor God. Hij heeft datgene niet gedaan waar jij zo bang voor bent. En jij evenmin. En dus is jouw onschuld niet verloren gegaan. Jij hebt geen genezing nodig om genezen te zijn. Zie in stilte in het wonder een les die jou leert de Oorzaak Haar eigen Gevolgen te vergunnen, en niets te doen wat dit doorkruist.

11. Het wonder komt kalm de denkgeest binnen die een moment stopt en stil is. Het reikt met zachtheid vanuit die stille tijd, en vanuit de denkgeest die het in stilte heeft genezen, naar andere denkgeesten om de stilte ervan met elkaar te delen. En vereend zullen die niets doen wat zijn stralende uitbreiding zou verhinderen terug te keren tot de Denkgeest die het ontstaan van alle denkgeesten heeft veroorzaakt. Ontstaan uit gezamenlijkheid kan er in de tijd geen onderbreking zijn die ervoor zorgt dat het wonder draalt om zich naar alle onrustige denkgeesten te haasten, en hun een ogenblik van stilheid te brengen, waarin de Godsherinnering tot hen terugkeert. Hun eigen herinnering is nu tot rust gekomen, en wat daarvoor in de plaats kwam zal nadien niet totaal onherinnerd blijven.

12. Hij aan Wie de tijd gegeven is, zegt dank voor ieder stil ogenblik dat Hem gegeven wordt. Want in dat ogenblik is het de Godsherinnering vergund al haar schatten te schenken aan Gods Zoon, voor wie ze zijn bewaard. Hoe graag biedt Hij ze degene aan voor wie Hij ze gekregen heeft! En Zijn Schepper deelt Zijn dank, omdat Hij niet van Zijn Gevolgen verstoken wil zijn. Het ogenblik van stilte dat Zijn Zoon aanvaardt, heet Hem en de eeuwigheid welkom, en laat Hen binnengaan waar Ze verblijf willen houden. Want in dat ogenblik doet de Zoon van God niets wat hem angst zou inboezemen.

13. Hoe ogenblikkelijk komt de Godsherinnering op in de denkgeest die geen angst kent waardoor die herinnering wordt geweerd! Zijn eigen herinnering is verdwenen. Er is geen verleden dat zijn angstaanjagend beeld in de weg blijft zetten van een blij ontwaken tot vrede in het nu. De bazuinen van de eeuwigheid weerklinken door heel de stilheid, maar verstoren die niet. En wat nu herinnerd wordt is niet de angst, maar de Oorzaak waartoe de angst gemaakt werd om Die te doen vergeten en op te heffen. De stilheid spreekt in zachte klanken van liefde die Gods Zoon zich herinnert van voordat zijn eigen herinnering tussen het heden en het verleden schoof om ze uit te sluiten.

14. Nu is de Zoon van God zich uiteindelijk bewust van de tegenwoordige Oorzaak en Haar heilzame Gevolgen. Nu begrijpt hij dat wat hij gemaakt heeft zonder oorzaak is, en totaal geen gevolgen heeft. Hij heeft niets gedaan. En door dit in te zien, begrijpt hij dat er nooit de noodzaak was iets te doen, en dat hij nooit iets deed. Zijn Oorzaak is Haar Gevolgen. Nooit was er naast Haar een oorzaak die een ander verleden of een andere toekomst kon doen ontstaan. Haar Gevolgen zijn onveranderlijk eeuwig, boven alle angst verheven, en volledig voorbij de wereld van zonde.

15. Wat is verloren gegaan door het oorzaakloze niet te zien? En waar is het offer, wanneer de Godsherinnering gekomen is om de plaats van verlies in te nemen? Wat is een betere manier om de smalle kloof tussen illusies en de werkelijkheid te dichten dan toe te staan dat de Godsherinnering erover stroomt, en het tot een brug maakt waarvoor maar een ogenblik volstaat om de overkant te bereiken? Want God heeft die met Zichzelf gedicht. Zijn herinnering is niet voorbijgegaan om een gestrande Zoon voorgoed achter te laten op een oever vanwaar hij een glimp opvangen kan van de andere oever zonder die ooit te bereiken. Zijn Vader wil dat hij wordt opgetild en met zachtheid naar de overkant gebracht. Hij heeft de brug gebouwd, en Hij is Degene die Zijn Zoon eroverheen zal dragen. Wees niet bang dat Hij zal falen in wat Hij wil. Noch dat jij wordt uitgesloten van de Wil die voor jou is bestemd.

 

A Course in Miracles – Chapter 28: The Undoing of Fear – I. The Present Memory

 

T-28.I.1. The miracle does nothing. 2 All it does is to undo. 3 And thus it cancels out the interference to what has been done. 4 It does not add, but merely takes away. 5 And what it takes away is long since gone, but being kept in memory appears to have immediate effects. 6 This world was over long ago. 7 The thoughts that made it are no longer in the mind that thought of them and loved them for a little while. 8 The miracle but shows the past is gone, and what has truly gone has no effects. 9 Remembering a cause can but produce illusions of its presence, not effects.

T-28.I.2. All the effects of guilt are here no more. 2 For guilt is over. 3 In its passing went its consequences, left without a cause. 4 Why would you cling to it in memory if you did not desire its effects? 5 Remembering is as selective as perception, being its past tense. 6 It is perception of the past as if it were occurring now, and still were there to see. 7 Memory, like perception, is a skill made up by you to take the place of what God gave in your creation. 8 And like all the things you made, it can be used to serve another purpose, and to be the means for something else. 9 It can be used to heal and not to hurt, if you so wish it be.

T-28.I.3. Nothing employed for healing represents an effort to do anything at all. 2 It is a recognition that you have no needs which mean that something must be done. 3 It is an unselective memory, that is not used to interfere with truth. 4 All things the Holy Spirit can employ for healing have been given Him, without the content and the purposes for which they have been made. 5 They are but skills without an application. 6 They await their use. 7 They have no dedication and no aim.

T-28.I.4. The Holy Spirit can indeed make use of memory, for God Himself is there. 2 Yet this is not a memory of past events, but only of a present state. 3 You are so long accustomed to believe that memory holds only what is past, that it is hard for you to realize it is a skill that can remember now. 4 The limitations on remembering the world imposes on it are as vast as those you let the world impose on you. 5 There is no link of memory to the past. 6 If you would have it there, then there it is. 7 But only your desire made the link, and only you have held it to a part of time where guilt appears to linger still.

T-28.I.5. The Holy Spirit's use of memory is quite apart from time. 2 He does not seek to use it as a means to keep the past, but rather as a way to let it go. 3 Memory holds the message it receives, and does what it is given it to do. 4 It does not write the message, nor appoint what it is for. 5 Like to the body, it is purposeless within itself. 6 And if it seems to serve to cherish ancient hate, and gives you pictures of injustices and hurts that you were saving, this is what you asked its message be and that it is. 7 Committed to its vaults, the history of all the body's past is hidden there. 8 All of the strange associations made to keep the past alive, the present dead, are stored within it, waiting your command that they be brought to you, and lived again. 9 And thus do their effects appear to be increased by time, which took away their cause.

T-28.I.6. Yet time is but another phase of what does nothing. 2 It works hand in hand with all the other attributes with which you seek to keep concealed the truth about yourself. 3 Time neither takes away nor can restore. 4 And yet you make strange use of it, as if the past had caused the present, which is but a consequence in which no change can be made possible because its cause has gone. 5 Yet change must have a cause that will endure, or else it will not last. 6 No change can be made in the present if its cause is past. 7 Only the past is held in memory as you make use of it, and so it is a way to hold the past against the now.

T-28.I.7. Remember nothing that you taught yourself, for you were badly taught. 2 And who would keep a senseless lesson in his mind, when he can learn and can preserve a better one? 3 When ancient memories of hate appear, remember that their cause is gone. 4 And so you cannot understand what they are for. 5 Let not the cause that you would give them now be what it was that made them what they were, or seemed to be. 6 Be glad that it is gone, for this is what you would be pardoned from. 7 And see, instead, the new effects of cause accepted now, with consequences here. 8 They will surprise you with their loveliness. 9 The ancient new ideas they bring will be the happy consequences of a Cause so ancient that It far exceeds the span of memory which your perception sees.

T-28.I.8. This is the Cause the Holy Spirit has remembered for you, when you would forget. 2 It is not past because He let It not be unremembered. 3 It has never changed, because there never was a time in which He did not keep It safely in your mind. 4 Its consequences will indeed seem new, because you thought that you remembered not their Cause. 5 Yet was It never absent from your mind, for it was not your Father's Will that He be unremembered by His Son.

T-28.I.9. What you remember never was. 2 It came from causelessness which you confused with cause. 3 It can deserve but laughter, when you learn you have remembered consequences that were causeless and could never be effects. 4 The miracle reminds you of a Cause forever present, perfectly untouched by time and interference. 5 Never changed from what It is. 6 And you are Its Effect, as changeless and as perfect as Itself. 7 Its memory does not lie in the past, nor waits the future. 8 It is not revealed in miracles. 9 They but remind you that It has not gone. 10 When you forgive It for your sins, It will no longer be denied.

T-28.I.10. You who have sought to lay a judgment on your own Creator cannot understand it is not He Who laid a judgment on His Son. 2 You would deny Him His Effects, yet have They never been denied. 3 There was no time in which His Son could be condemned for what was causeless and against His Will. 4 What your remembering would witness to is but the fear of God. 5 He has not done the thing you fear. 6 No more have you. 7 And so your innocence has not been lost. 8 You need no healing to be healed. 9 In quietness, see in the miracle a lesson in allowing Cause to have Its Own Effects, and doing nothing that would interfere.

T-28.I.11. The miracle comes quietly into the mind that stops an instant and is still. 2 It reaches gently from that quiet time, and from the mind it healed in quiet then, to other minds to share its quietness. 3 And they will join in doing nothing to prevent its radiant extension back into the Mind which caused all minds to be. 4 Born out of sharing, there can be no pause in time to cause the miracle delay in hastening to all unquiet minds, and bringing them an instant's stillness, when the memory of God returns to them. 5 Their own remembering is quiet now, and what has come to take its place will not be wholly unremembered afterwards.

T-28.I.12. He to Whom time is given offers thanks for every quiet instant given Him. 2 For in that instant is God's memory allowed to offer all its treasures to the Son of God, for whom they have been kept. 3 How gladly does He offer them unto the one for whom He has been given them! 4 And His Creator shares His thanks, because He would not be deprived of His Effects. 5 The instant's silence that His Son accepts gives welcome to eternity and Him, and lets Them enter where They would abide. 6 For in that instant does the Son of God do nothing that would make himself afraid.

T-28.I.13. How instantly the memory of God arises in the mind that has no fear to keep the memory away! 2 Its own remembering has gone. 3 There is no past to keep its fearful image in the way of glad awakening to present peace. 4 The trumpets of eternity resound throughout the stillness, yet disturb it not. 5 And what is now remembered is not fear, but rather is the Cause that fear was made to render unremembered and undone. 6 The stillness speaks in gentle sounds of love the Son of God remembers from before his own remembering came in between the present and the past, to shut them out.

T-28.I.14. Now is the Son of God at last aware of present Cause and Its benign Effects. 2 Now does he understand what he has made is causeless, having no effects at all. 3 He has done nothing. 4 And in seeing this, he understands he never had a need for doing anything, and never did. 5 His Cause is Its Effects. 6 There never was a cause beside It that could generate a different past or future. 7 Its Effects are changelessly eternal, beyond fear, and past the world of sin entirely.

T-28.I.15. What has been lost, to see the causeless not? 2 And where is sacrifice, when memory of God has come to take the place of loss? 3 What better way to close the little gap between illusions and reality than to allow the memory of God to flow across it, making it a bridge an instant will suffice to reach beyond? 4 For God has closed it with Himself. 5 His memory has not gone by, and left a stranded Son forever on a shore where he can glimpse another shore that he can never reach. 6 His Father wills that he be lifted up and gently carried over. 7 He has built the bridge, and it is He Who will transport His Son across it. 8 Have no fear that He will fail in what He wills. 9 Nor that you be excluded from the Will that is for you.